The Holy Kebab XI: Opnieuw beginnen in New York
Ik en Marleen zitten op een bankje in het park, vlakbij het VN-gebouw in New York. We praten over kaas, het Nederlandse weer en over Noura, die zij maandenlang liefdevol opgevangen heeft. Opeens komt ze aanlopen, onze Syrische. Een voorzichtige glimlach op haar gezicht, maar het échte geluk spat er niet vanaf. ,,En?’’ vragen we in spanning. Ze loopt naar ons toe en fatsoeneert nonchalant haar zwarte piekhaar. ,,Yes, I got it,’’ zegt ze zachtjes en doet haar zonnebril af.
Noura heeft na acht maanden eindelijk haar ‘recommended approval’ binnen. Dat betekent dat ze officieel nog geen vluchteling is, maar voorlopig niet teruggestuurd wordt naar Syrië. En -nog belangrijker- dat ze ooit mag werken, want dat is de laatste maanden het grootste probleem als Syrische vluchteling in New York. Geld kreeg ze van haar familieleden, maar ook dat wordt moeilijk nu de prijzen door de oorlog verviervoudigd zijn. Syrië wordt steeds armer. Ze is inmiddels verhuisd en huurt een kamer bij twee Amerikaanse vrouwen in dezelfde wijk waar ze eerder gratis bij Marleen woonde. Het is bikkelen zonder geld.
Cola is haar grootste verslaving en kostenpost. Dat zegt denk ik genoeg over haar ‘inkomsten’.
,,Ik ben zo bang voor later,’’ vertelt ze terwijl we in Brooklyn lopen. ,,Wat als ik nou geen baan kan vinden? Wat als mijn familie iets overkomt? Wat als Syrië nooit meer normaal wordt?’’ Ik stel haar gerust, zeg dat alles goed komt en dat niemand weet waar hij of zij over een paar jaar in het leven staat.
Eigenlijk zijn de maanden voorbij gevlogen, hoewel het wachten slopend was. Acht maanden lang niets doen behalve uitslapen, bellen met familieleden in Syrië en hopen dat je het land niet uitgeschopt wordt, gaan niet in de koude kleren zitten. De laatste weken droomt ze vaak over Syrië en heeft ze menigmaal op het punt gestaan om terug te gaan. Stel je het je maar eens voor dat je alles op moet geven en naar een land vertrekt waar je niets hebt. Geen vrienden, geen familie, geen eigen huis, geen werk en geen toekomst. Dat laatste ziet ze dan ook niet.
Haar zus in Damascus gaat trouwen. Dat kreeg ze over de telefoon te horen, na het verlovingsfeest. Vond ze niet leuk.
Die nacht droomt ze weer over haar familie, vooral over haar moeder. Gek vindt ze dat, want ze was altijd een vaderskindje. Zodra ze over hem praat, verschijnen de tranen in haar ogen. Nu zie ik hetzelfde gebeuren wanneer het over haar moeder gaat. ,,Ik had nooit tijd om ’s avonds bij haar te zitten. Altijd was ik met vrienden op pad. Leuk was ik niet,’’ zegt ze spijtig en doet haar best om niet te huilen. Ik zeg dat dochters altijd kleine heksjes zijn. Ik ook.
Steeds als ik haar opzoek –en dat doe ik nogal vaak- hebben we minimaal drie keer ruzie. Over wat we gaan eten, over Syrië of over haar gebrek aan initiatief soms. Ze kan dan zo boos reageren dat ik in staat ben om mijn biezen te pakken. Vaak probeer ik mijn boosheid in te slikken, omdat ik weet dat ze het niet meent. Ook als ik in Nederland ben delen we alles. We hebben altijd alles gedeeld en zullen vast nog maanden alles blijven delen, dus ik weet dat ze ruziet omdat ik zo dicht bij haar sta. Het valt niet mee om er alleen voor te staan. Vooral niet als je begin 20 bent en uit de oorlog komt.
Noura staat iedere dag pas rond 12 uur op. ‘s Nachts belt ze met vrienden in Damascus, vanwege het tijdsverschil.
,,Zes dollar per uur. Heb ik daar nou een HBO-diploma voor gehaald?’’ roept ze verschrikt uit. Hoewel ze eigenlijk nog niet mag werken, solliciteert ze zich een ongeluk, maar bijna niemand wil haar aannemen, omdat ze geen werkvergunning heeft. Ze was ooit de beste van haar klas, de toekomst van Syrië, en werkgevers stonden voor haar in de rij. In New York is alles anders. Tja, Amerika…
Tijdens een aanslag op een tankstation in Damascus kwamen tientallen mensen om. Haar vader zat er middenin, maar overleefde het.
De volgende dag vindt er weer een aanslag plaats in de buurt van haar ouderlijk huis in Damascus. Eerder werd de woning van haar vader geraakt en vloog het dak eraf, een week later werd zijn auto omver geblazen toen hij in het centrum wilde tanken. Constante stress en zorgen, maar toch vertel ik het haar, al is het alleen maar omdat ze zich de laatste maanden tot een echte aanslagenexpert heeft ontpopt en waarschijnlijk al lang op de hoogte is. ,,Wat? Nee, ik heb nog niets gelezen,’’ zegt ze met grote ogen en begint driftig te zoeken. Ik had beter moeten weten.
Al die maanden in New York hebben haar twee nieuwe vrienden opgeleverd: een Duitse en een Engelse nanny. Soms gaat ze met Syriërs om die ze nog van vroeger kent en ook naar Amerika vertrokken zijn, maar die hebben het altijd druk. Hun families hebben genoeg geld om hen aan een Amerikaanse universiteit te laten studeren. Binnenkort gaan haar buitenlandse vrienden weer naar huis. Daar is ze best jaloers op. Noura mag zeven jaar niet meer in Syrië komen nu de vluchtelingenprocedure gestart is.
Laatst sprak ik een Syrische die haar bejaarde ouders niet naar Nederland kon halen. Ze kregen geen visum. Onbegrijpelijk.
,,Af en toe wens ik dat ik nooit was weggegaan. Ik mis mijn oude leven zo erg,’’ zegt ze verdrietig en denkt terug aan alle dagen die ze met vrienden doorbracht. Dat komt nooit meer terug, weet ze. Bijna iedereen heeft het land verlaten en Syrië zal nooit meer hetzelfde zijn, zelfs niet als Bashar Al-Assad eindelijk opflikkert.
Soms wens ik dat ik haar naar Nederland had gehaald, hoewel ik zeker weet dat dit nooit gelukt zou zijn. Ik ken genoeg Syriërs die hun eigen familieleden het land niet eens inkrijgen. En de kans dat ze alsnog weggestuurd zou worden, is best groot. Nederland is niet zo aardig voor vluchtelingen, vind ik. Noura weet dat allemaal en heeft daarom een perfecte oplossing bedacht. Althans, dat vindt zij.
Toen ik Noura een jaar geleden ontmoette, wilde ze niet over Syrië praten, omdat het volgens haar ‘best veilig’ was.
,,Als jij nou eens hier blijft en als journalist aan de slag gaat. Dan kunnen we samen in één huis wonen en elkaar helpen. Goed plan hè?’’ Ik giechel en roep dat ik de New York Times al jaren afwijs omdat ze zo slecht betalen. Hierop lacht ze als vanouds. Hartelijk, vrolijk en zonder zorgen. ,,Man, ze moeten blij zijn met jou. Niemand is zo gek om voor de lol naar Irak te gaan,” besluit ze.
Even denk ik terug aan de eerste keer dat ik haar zag, daar op een dakterras van een groot hotel in Koerdisch Irak (in juni 2012, toen er nog geen ‘echte oorlog’ in Syrië was) en aan hoe we beiden nooit hadden verwacht elkaar ooit nog te zien. Nu zijn we een jaar verder. Ondanks de oorlog, de zoektocht naar een verblijfplaats, de vluchtelingenaanvraag en de ontelbare ruzies, lachen we heel wat af en zie ik dat Noura’s leven langzaam weer vorm krijgt. Ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat het allemaal goedkomt. Ooit.
Noura is een vriendin die ik in Koerdisch Irak ontmoet heb. Ze woonde in Damascus, Syrië, en vluchtte naar New York. Sinds de oorlog bellen we elkaar iedere dag en heb ik haar twee keer opgezocht in New York. De titel is in Irak tot stand gekomen. In plaats van over de oorlog, praatte Noura liever over kebab, haar lievelingsgerecht. De eerdere delen vind je hier: The Holy Kebab I tot en met X.
Leave a Reply